Groep 1 en 2

Gepubliceerd op 30 mei 2023 om 07:28

Mijn eerste meer heldere herinneringen komen uit de periode dat ik ongeveer vier jaar oud was. Dat was ook de leeftijd waarop de eerste schooldag van de basisschool aanbrak. Mijn moeder bracht mij naar een onbekend gebouw. Gelukkig stond de school dichtbij ons huis en was het maar een klein stukje lopen.

Ik was goedgemutst en had zin in mijn eerste schooldag, ook al vond ik het allemaal ook heel spannend. Eenmaal in het gebouw aangekomen, werd ik overweldigd door de grootte. Dit was nog eens iets anders dan het huis waarin ik woonde. Dit was een groot gebouw met allemaal verschillende kamertjes en in elk kamertje stond een meneer of mevrouw. Mijn moeder had mij geleerd, dat ik hun juf of meester moest noemen. Overal waren kinderen, waar ik ook maar keek. Ik kende ze niet. Op de gang hing een grote kapstok en iedereen had daar zijn eigen haakje. Mama en ik hingen mijn jas en tas op aan die kapstok en daarna liepen we de klas in. Er stond een mevrouw die ik helemaal niet kende en er renden allemaal kinderen door de klas en op de gang. Mijn moeder hield een kort gesprekje met de juf. Nadat de grote mensen klaar waren met praten, nam mijn moeder uitgebreid de tijd om afscheid van mij te nemen. Ze gaf mij een dikke kus, een stevige knuffel en wenste mij veel plezier. Ik vond het lastig dat mijn moeder afscheid van mij nam, maar ik hield mij groot. Waar andere kinderen na het eerste afscheid meestal begonnen te huilen, besloot ik mij groot te houden en te luisteren naar wat de juf mij vertelde. Ze zei mij dat ik een kaartje met daarop een smiley op het schoolbord mocht plakken. Ze legde mij uit dat alle kinderen dat deden, voordat ze in de ochtendkring gingen zitten. Zo konden de juf en de kinderen zien, hoe ik mij voelde. Ik keek naar de kaartjes, maar geen enkel kaartje gaf weer hoe ik mij van binnen voelde. Ik voelde mij gespannen en heel erg blij. Ik wist nog niet of ik hier wel zijn wilde, want het was ook wel heel erg fijn om samen met mijn moeder televisie te kijken op de bank. Uiteindelijk hing ik maar een kaartje op met een glimlach, want dat plaatje zag er wel vriendelijk uit.

Vervolgens zei de juf dat ik bij de andere kinderen in de kring mocht gaan zitten. En daar zat ik dan met een vreemde juf voor mij en aan mijn beide zijden kinderen die ik niet kende. Ik kon maar slecht aansluiting vinden binnen de klas, maar ik werd wel in de groep opgenomen. Binnen een afzienbare tijd kwam er gelukkig een nieuw meisje bij ons in de klas. Haar naam is Mirthe. Al snel trokken we naar elkaar toe en besloten we dat we elkaar aardig vonden. Binnen een hele korte tijd werd zij mijn hartsvriendin. Meer mensen om mij heen had ik ook niet nodig. Op school had ik mijn hartsvriendin en buiten school had ik mijn ouders en onze huisdieren. Zo veilig als ik mij thuis voelde, zo kwetsbaar voelde ik mij op school. Ik vond het overweldigend; al die kinderen, verschillende juffen en meesters en de verwachtingen waar ik aan moest voldoen. In groep 2 kwam ik bij een juf, die het opviel dat ik wat anders in elkaar stak dan de andere kinderen. Ik werd getest en daaruit bleek dat ik inderdaad anders dacht dan een gemiddeld kind van mijn leeftijd. Ondanks dat de test dit uitwees, werden er geen stappen ondernomen om mij verder te diagnosticeren omdat ik mij verder goed ontwikkelde. Daarnaast waren leerkrachten in deze tijd geen voorstander van het labelen van kinderen. Juf Liesbeth besloot om mij zelf wat extra ondersteuning te bieden. Ze noemde mij ‘andersdenkend’ en wilde mij helpen om mijn gedachten te ordenen en er betekenis aan te verlenen. Elke week kwam ik bij haar en dan schreven we mijn gedachten op in een speciaal boekje. Dat was een boekje waar alléén mijn gedachten in opgeschreven werden. Samen met juf Liesbeth praatte ik over de vaak negatieve gedachten die vaak in mijn hoofd rondspookten. Via het boekje leerde ik mijzelf en de kinderen uit mijn klas beter begrijpen. Het boekje was een veilig plekje voor mij, waar ik mijn gedachten in kon stoppen, zodat ze uit mijn al zo volle hoofd konden verdwijnen. Dat gedachtenboekje gaf mij dus veel steun en houvast. Op school haalde ik wel goede cijfers en mijn gedrag was niet in zo’n mate afwijkend dat er verder onderzoek nodig was.

Dat ik anders in het leven stond dan mijn klasgenootjes, dat stond wel vast. Door mijn goede resultaten mocht ik van groep 1 over naar groep 2. In deze periode gingen mijn ouders en ik verhuizen. We schoven een wijk op naar een groter huis met een grotere tuin, die eindigde aan een sloot. Het was een groot, blauw huis en ik voelde mij er meteen thuis. Dat ik mij zo voelde, kwam omdat ik zelf mocht kiezen hoe mijn eigen kamer eruit zou komen te zien. Ik koos voor een lelijk, zandkleurig tapijt. Mijn ouders waren daar verbaasd over. Ik zei: “Dat is de kleur van zand, want ik wil een kamer dat lijkt op de zee.” Op de muren van mijn kamer kwam blauw behang, onderbroken door een band met een print met vissen erop. De accessoires in mijn kamer hadden ook alles met de zee te maken. Zo werd er over de breedte van mijn hele plafond een net gespannen en daarin legde mijn vader houten vissen. Fotolijstjes waren gedecoreerd met vissen en zeesterren en op mijn bureau stelde ik mooie schelpen tentoon. Mijn kamer had een zee-thema gekregen, zoals ik had gewenst! Als je mijn kamer binnenliep, dan voelde het alsof je je in een boot midden op de zee bevond. Mijn kamer was een plekje om tot rust te komen, om de dagen op school te verwerken en dit was de plek waar ik mij het fijnst en veiligst voelde. Al vanaf jongs af aan zorgde ik ervoor dat mijn kamer echt mijn domein was, waar niemand anders echt mocht komen. Mijn kamer was een bende, maar ik wist waar alles lag. Het was mijn georganiseerde chaos, zoals ze dat noemen. Het was mijn eigen wereldje waarin ik lekker mijzelf kon zijn en mij niet hoefde aan te passen aan de grote, boze buitenwereld. Ik had het echt nodig mij terug te kunnen trekken in mijn eigen gecreëerde wereldje, want nog steeds begreep ik de wereld om mij heen niet zo goed. Ook op school liep ik daar tegenaan. In groep 2 deed ik mijn best om te voldoen aan de verwachtingen van de juf. Ik ging nog steeds altijd best goedgemutst naar school, maar de eerste obstakels in het leggen van sociaal contact dienden zich aan. Simpele dingen als vadertje-en-moedertje spelen en fantasieverhalen verzinnen in de poppenhoek, waren niet aan mij besteed.

Ik nam informatie letterlijk en begreep die kinderlijke grapjes vaak niet. Ik werd een beetje een kat uit de boom kijker en keek veel naar het gedrag van mijn klasgenootjes, om dat vervolgens te imiteren. Als ik mij wat anders had gedragen dan de bedoeling was, dan legde mijn moeder thuis uit wat er gebeurd was. Zij hield mij altijd een spiegel voor. Om een voorbeeld te geven, kwam ik een keer ontzettend overstuur thuis. De moeder van mijn beste vriendinnetje Mirthe was erg boos op mij geworden. Ze had mij gevraagd of ik mijn jas aan de kapstok wilde hangen en mijn schoenen daaronder wilde zetten. Waar mijn vriendin meteen van de bank sprong en haar tas en schoenen pakte om deze op te ruimen, gaf ik haar moeder als antwoord op haar vraag: “nee, dat doe ik niet.” De moeder kwam naar mij toe en zei: “Ik wil wel dat je naar mij luistert, je maakt mij nu een beetje boos omdat je niet doet wat ik je vraag!” Huilend zette ik mijn schoenen onder de kapstok en hing mijn jas op, niet wetende wat ik in hemelsnaam fout had gedaan. Eenmaal thuis na de speeldate, zat ik sip met mijn ouders aan tafel voor het avondeten. Mijn moeder vroeg mij wat er met mij aan de hand was. Ik zei: “De mama van Mirthe vroeg mij of ik mijn jas wilde ophangen en ik zei nee. Ze stelde mij de vraag en ik had er geen zin in.” Mijn moeder begreep ineens wat er aan de hand was. Haar dochter had de vraag te letterlijk genomen. Het was nou eenmaal een vraag waar je ‘ja’ en ‘nee’ op kon antwoorden.

Mijn moeder legde mij uit dat de vraag van Mirthe haar moeder een beleefde manier was om ze zeggen dat de jas moest worden ophangen. “Eigenlijk verwachtte de mama, door de vraag te stellen, dat je meteen even je spullen opruimde. Het is namelijk geen vraag, maar eigenlijk een taakje waarvan wordt verwacht dat je die meteen even doet.” Ik begreep er niks van, want op een vraag mag je toch zelf antwoorden? Maar ik begreep nu wel waarom de moeder boos was geworden en herinnerde mijzelf eraan om de volgende keer in een soortgelijke situatie te doen wat er gevraagd werd en geen ‘nee’ meer te antwoorden. Het imiteren van het gedrag van leeftijdsgenootjes en de begeleiding van mijn moeder, zorgden ervoor dat ik mee kon draaien op school. Voor mij werd het contact met anderen steeds meer een last. Ik moest namelijk continue aftasten wat er van mij werd verwacht en hoe ik daar op een gepaste manier op kon reageren. Al op jonge leeftijd was ik telkens bang dat mijn gedrag niet passend was. Dit zorgde ervoor dat ik op mijn tenen liep. Thuis kwam dan de ontlading van de voor mij ingewikkelde dag. Dat uitte zich vaak in woedeaanvallen en verdriet. Mijn weerstand om naar school te gaan werd steeds groter. Toch kabbelde ik wel door en ging over van groep 2 naar groep 3.


Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.